06 - 20 25 19 38 gvheinde@gevastgoed.nl
Verbod op asbesthoudende dakbedekking

Verbod op asbesthoudende dakbedekking

Na 2024 zijn asbestdaken in Nederland naar verwachting verboden. De Tweede Kamer stemde dinsdag 16 oktober 2018 met brede steun in met een wetsvoorstel van staatssecretaris Stientje van Veldhoven. Dit wetsvoorstel maakt een asbestdakenverbod daadwerkelijk mogelijk. De Eerste Kamer stemt in 2019 over dit voorstel.

Dit betekent dat eigenaren van gebouwen met asbesthoudende dakbedekking deze dan moeten verwijderen. Hierbij maakt het niet uit of dit dak in bezit is van een particulier, een bedrijf of de overheid. Ook de toestand van het dak is niet relevant voor het verbod.

Met het verstrijken van de tijd raakt elk asbestdak op den duur verweerd. Een verweerd asbestdak levert een (dreigend) gevaar op voor de leefomgeving.

Het verbod op asbestdaken is een middel om de hoeveelheid asbest in de leefomgeving te verminderen. Verweerde asbestdaken leveren een bijdrage aan de gestage emissie van asbestvezels in het milieu. Dit komt omdat bijna alle asbestdaken in Nederland matig tot ernstig zijn verweerd. Deze daken worden niet altijd vervangen omdat de functie van het dak door verwering niet direct wordt aangetast.

Het vrijkomen van asbestvezels is met het blote oog niet zichtbaar. Een verweerd asbestdak kan daardoor lange tijd het milieu vervuilen. Ook kan het een gevaar opleveren voor de gezondheid van mensen.

Heb ik asbest in mijn pand

In panden van voor bouwjaar 1994 is vaak asbest toegepast. U krijgt hier een overzicht van bekende toepassingen. Uiteindelijk zal een asbestanalyse door een laboratorium de doorslag moeten geven bij asbestverdachte materialen.

Asbesthoudend cement

Tot in de jaren ’80 is in en om veel huizen asbest toegepast, vaak in de vorm van asbesthoudend cement. Asbestcementplaten bevinden zich het meest in gevels, het dakbeschot, in en rondom schoorstenen, in of bij de cv-installatie, op galerijen van flats en als golfplaat op schuren en garages.

Niet-hechtgebonden brandwerend board is regelmatig toegepast als brandwerend materiaal in met name garages en rondom cv-ketels. Ook in sommige soorten vinylzeil (geproduceerd tussen 1963 en 1980 en verkocht tot en met 1983) en in een bepaald type oude, harde vinyltegels komt asbest voor.

Bovendien kan asbest ook voorkomen in oude huishoudelijke apparaten die warmte uitstralen of aan warmte worden blootgesteld (zoals haardrogers, strijkijzers en warmhoudplaatjes). Meestal kan alleen een materiaalanalyse uitsluitsel geven of een materiaal of product asbest bevat.

Hoe lang is asbest toegepast en sinds wanneer is het verboden?

Asbest is met name na de oorlog veel toegepast, zo tot aan de jaren ’80. Losgebonden asbest, zoals niet-hechtgebonden brandwerend board, is vanaf 1983 vrijwel niet meer toegepast. De beroepsmatige toepassing en verkoop van asbest zijn sinds 1 juli 1993 (nagenoeg) verboden.

Het herkennen van asbest

Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of product asbest bevat. Wel kunt u producten of materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit.

Houten paalfunderingen

Houten paalfunderingen

De Amsterdamse houten paalfundering zoals deze vanaf circa 1860 tot circa 1925 veelvuldig werd toegepast bestaat uit een dubbele rij houtenpalen. De kesp: een balk op zijn platte kant, bovenop de dubbele rij houten palen en loodrecht op de bouwmuur. Over de kespen ligt het langshout (het plaathout

en het schuifhout) dat in de lengterichting onder het metselwerk van de muren ligt. Het funderingsmetselwerk is meestal 33 cm (1,5 steens) dik. Het ideale ontwerp was eigenlijk 44 cm (2 steens) dik.

Funderingen met spaarbogen

Er zijn ook funderingen met spaarbogen. Hierbij werd er metselwerk in de fundering uitgespaard door tussen paalgroepen van 4 palen bogen te metselen waarop de bouwmuur staat.

Betonbalken en -opzetters

Van circa 1920 werden in de bouw voor het eerst houten palen met betonbalken toegepast. Al of niet met betonopzetters. Dit zijn betonnen elementen waarmee de houten paal werd opgelengd zodat de paalkoppen onder water staan.

Funderingsgebreken en -aantastingen

In de 19e eeuw werd met een minimaal gebruik aan materiaal gebouwd. Het gevolg is dat gebouwen uit deze periode nogal wat gebreken hebben, vooral wat betreft het funderingshout.

Te weinig palen, te korte palen, te dunne palen of het ontbreken van de draagkrachtige zandlaag waarop het gebouw gefundeerd had moeten worden. Gevolg: extreem veel zetting.
Paalplaats afwijkingen of te ver uit elkaar geheid. Gevolg: palen staan op de rand of naast de bouwmuur / gevel en de kespen breken. Gebouw zakt plaatselijk (scheef), of als het structureel voorkomt gelijkmatig (pand blijft horizontaal).
Aantasting van het funderingshout door schimmels. Oorzaak: langdurige (cumulatieve) droogstand. Gevolg: afname van de houtkwaliteit en oplopende houtspanningen. De kans op kespbreuk en breuk van het langshout neemt toe.
Aantasting van het funderingshout door bacteriën. Dit vindt ook onder water plaats, mits er een geringe hoeveelheid zuurstof aanwezig is. Grenenhout is hier gevoeliger voor. Zeer langzaam proces dat uiteindelijk dezelfde uitwerking heeft als schimmelaantasting.

Methoden funderingsonderzoek

Om het funderingsonderzoek representatief voor een pand te laten zijn, wordt het meest gezakte punt uitgekozen. Het is aannemelijk dat de rest van de fundering dan beter is.

a) Een funderingsinspectieput

Hierbij wordt een gat gegraven zodat een deel van de fundering te onderzoeken/ inspecteren is. Men moet hierbij denken aan een gat van ca 1,5 bij 3,0 m met een diepte variërend van 1,5 tot 3,0 m, afhankelijk van de diepte van de funderingsaanleg. Hierbij worden de volgende zaken vastgesteld:

  • vorm/ type van de constructie (afmetingen beton of metselwerk);
  • afmetingen en diepte t.o.v. NAP van het funderingshout;
  • mate van aantasting van het hout;
  • gebreken;
  • grondwaterstand;
  • eventueel houtsoort en soort aantasting (schimmel of bacterie);
  • eventueel het draagvermogen via een proefbelasting op een of meerdere palen.

Voordeel: Optimaal inzicht in de kwaliteit van de houtconstructie.
Nadeel: Duur en niet altijd uitvoerbaar. Over de draagkracht en het huidige zetting-gedrag zegt het weinig tenzij ook voor de (dure) proefbelasting wordt gekozen.

b) Meten van het funderingsgedrag, de zogenaamde meetmethode

Hierbij worden drie soorten metingen verricht, namelijk:

  1. Een verdiepingsvloer van het pand wordt gewaterpast om het historische zakkinggedrag van het pand te achterhalen;
  2. Een lintvoeg waterpassing van de voorgevel van de bouweenheid of meer. Dit geeft een beeld van het historische zakkinggedrag van de bouweenheid resp. bouweenheden;
  3. Door het plaatsen van vaste meetpunten (i.h.a. in de voorgevel). Hiermee wordt de zakkingsnelheid van het pand gemeten. Een meetpunt (ook wel meetbout genoemd) is een roestvrijstalen staafje of boutje dat in de muur wordt gelijmd en dat zeer nauwkeurig wordt ingemeten t.o.v. een referentiepunt (soort meetpunt i.h.a. in de nieuwbouw). Door de meetpunten met tussenpozen van bijv. 1 jaar te meten t.o.v. het referentiepunt wordt de zakkingsnelheid bepaald.

Voordeel: Door het zakkinggedrag te meten is er meer zekerheid over de draagkracht van de paalfundering. Relatief goedkoop t.o.v. een proefbelasting in een funderingsput.
Nadeel: Bij negatieve meetwaarden (snelle zakking), worden er alleen symptomen gesignaleerd maar niet de oorzaak.

Bij positieve meetwaarden is er geen zekerheid over de kwaliteit van de houtconstructie. Ook bij langdurige zakkingmetingen (jaren) ontstaat geen betrouwbaar beeld, door het langzame proces van aantasting. De enige zekerheid is dat, als het pand langdurig snel zakt de fundering slecht is.
Het zettingsaandeel bij zakkingmetingen is nogal onderhevig aan in- en externe invloeden zoals: verbouwing, straatophogingen, grondwaterstand veranderingen, omstandigheden (plaatselijke kelders, soort naastliggende bebouwing en de situatie zoals hoekpand).

c) Visuele waarneming

Door het pand en de bouweenheid met de naastliggende bouweenheden visueel te onderzoeken op zakking –scheuren, -verschillen en de oorzaak en ernst daarvan in te schatten.
Voordeel: Snel en goedkoop.
Nadeel: Alleen bij ernstige schade is er een betrouwbare “diagnose” mogelijk. Geen schade wil nog niet zeggen dat de fundering goed is of voor lange tijd goed blijft.

N.B: Een combinatie van a, b en c geeft de best mogelijke beoordeling.

Funderingsherstel

Met de kreet funderingsherstel wordt meestal het aanbrengen van een nieuwe fundering bedoeld. Echt herstel vindt tegenwoordig, uit economische overwegingen, niet meer plaats. Herstel is het stuk voor stuk vervangen van de aangetaste en kapotte onderdelen, meestal met staalprofielen en beton.

Een nieuwe fundering houdt in dat er nieuwe palen in het pand geheid, gedrukt of geschroefd worden (in segmenten van ca 2 m) waarover een betonvloer van ca 35 cm dik komt te liggen. Via betonnokken aan deze betonvloer, die in de muren ingekast (ingehakt) zijn, komt het pand op de nieuwe palen te rusten.

De vraag die daarbij veel gesteld wordt is of funderingsherstel geen problemen oplevert voor de belendende panden. Een nieuwe fundering komt namelijk een gegeven ogenblik tot stilstand, hierbij treedt afhankelijk van het systeem en de diepte van de paalpunt een geringe zetting op (tussen de 5 en 10 mm). Deze zetting treedt langzaam op, daar de oude fundering niet wordt uitgeschakeld. Voorafgaand aan deze zetting treedt tijdens de uitvoering een zakking op variërend van 5 tot 20 mm. Deze zakking is afhankelijk van de methode en de kwaliteit van de oude fundering. De totale vervorming tot het tot stilstand komen ligt dus tussen de 10 en 30 mm.

Een belendend pand van redelijke tot goede kwaliteit zal in de normale nieuwbouw referentie periode van 50 jaar 10 à 40 mm zakken. Het verschil in zakking tussen het niet- en het wel- overnieuw gefundeerde gedeelte is dan < 30 mm. Hierbij wordt uitgegaan van een zuivere horizontaal-stand van het belendend pand. Het belendend pand zal vaak verzakt zijn in de richting van het pand waar funderingsherstel geschied (meest gezakte pand.) funderingsherstel zal in eerste instantie de scheefstand vergroten en daarna zal het de scheefstand doen afnemen. In het algemeen kan men stellen dat: het funderingsherstel in een normale referentieperiode niet tot grote scheefstand van de belendende panden leidt.

Zelfs bij een matige kwaliteit, welke ca 1,5 mm/jaar zakt, duurt het minimaal nog 25 jaar voor er eventueel de eerste scheurtjes optreden. Dat een matige fundering nog 25 jaar mee kan is echter twijfelachtig. Overal waar de kwaliteitsverschillen groot zijn: vormen de panden met de slechtste funderingen problemen, niet alleen voor zichzelf maar ook voor de belendende panden (ze gaan er aanhangen).

Ten gevolge van de zettingen, bij funderingsherstel, kan er alleen geringe schade optreden als er op de eerste zandlaag gefundeerd wordt. Bij een zeer zettingsgevoelige laag onder de eerste treedt de grootste zetting van de nieuwe fundering op. De scheefstand van een belendend pand wordt dan op korte termijn vergroot door de zetting van het over nieuw gefundeerde pand, waardoor er geringe scheurvorming kan optreden. Op de lange duur echter, zakt het belendende pand weer rechter (horizontaler). Bij funderingsherstel op de tweede zandlaag zijn de zettingen van de nieuwe fundering zo klein, dat er t.g.v. zetting geen schade kan optreden.

Als er op lange termijn schade optreedt bij de belendende panden na funderingsherstel dan is dit te wijten aan forse zakkingen van de belendende panden. Het zettingsaandeel in het zakken van oude panden is heel klein, dus is het zakken te wijten aan de vervormingen ten gevolge van veroudering. Hoe sneller het (verschil in) verouderingsproces verloopt des te groter wordt de scheurvorming.

N.B.: hoe slechter de fundering is, hoe groter de kans is dat er grote zakkingen optreden tijdens het funderingsherstel en dus schade.

Wat is een Kwaaitaalvloer

Wat is een Kwaaitaalvloer

Nieuwsbrief betonrot kwaaitaalvloer

Kwaaitaalvloeren zijn in de jaren 60/70 veelvuldig toegepast en zijn opgebouwd uit een betonnen drukboog en 2 draagribben met daarin de staalwapening die zorgt voor de draagkracht van het betreffende vloerelement. De wapening is vooral bedoeld om de trekkracht in het beton op te nemen. Die trekkrachten treden veelal onder in de systeemvloer op, daarom bevindt zich daar dan ook de meeste wapening. Door de calciumchloride roest de wapening weg en kunnen de trekkrachten niet meer voldoende worden opgenomen.

Kwaaitaalvloer doorsnede

Door het corrosieproces zet de wapening uit en drukt het omliggende beton stuk. De draagkracht van de elementen neemt af en de kwaaitaalvloer kan bezwijken. Het probleem wordt ook wel “betonrot” genoemd. Het is duidelijk dat deze betonschade de veiligheid en het functioneren van de begane grondvloer negatief beïnvloedt.

Op den duur kan dit leiden tot te grote doorbuiging en voortijdig plotseling bezwijken van de kwaaitaalvloer. De kwaaitaalvloer voldoet dus niet meer aan de verwachte en ontworpen levensduur van vijftig jaar.

Kathodische bescherming:

Bij het opofferingssysteem wordt het te beschermen object verbonden met een opofferings-, of galvanische anode van een minder edele materiaalsoort. Het natuurlijk potentiaalverschil tussen de opofferingsanode en het te beschermen object zal een beschermstroom tot gevolg hebben die tegengesteld is aan de corrosiestroom. Deze beschermstroom zal het potentiaal van het te beschermen object verlagen waardoor deze immuun wordt. De anode zal nu langzaam weg corroderen (opgeofferd worden) ten gunste van het object. De anode moet een voldoende groot oppervlak hebben om de benodigde beschermstroom te kunnen leveren en voldoende massa om dit gedurende de gehele levensduur vol te houden.

Voor een optimale bescherming zijn gegevens als oppervlakte van het te beschermen object, het toe te passen anodemateriaal, geleidbaarheid van het medium, etc., noodzakelijk voor het doorrekenen van het KB-systeem. Voor kwaaitaal vloeren zijn deze berekeningen reeds bekend en is veelvuldig met succes in uitvoering gebracht.

Ondersteuning van de kwaaitaalvloer:

Om de beschadigde vloerelementen te repareren hebben is er een stalen draagconstructie ontwikkeld. Deze draagconstructie is samengesteld uit losse delen zodat deze makkelijk via het kruipluik in de woning onder de vloer is aan te brengen. De constructie is gemaakt van verzinkt staal en wordt van fundering naar fundering onder de vloerelementen aangebracht. De constructie neemt vervolgens de functie van de roestende wapening in de kwaaitaalvloer over. Hierdoor wordt de wapening in het beton overbodig. De levensduur van de draagconstructie is tenminste 50 jaar.

De onderzijde van de begane grondvloer onderzoeken op schade:

De inspecteur bekijkt vanuit de kruipruimte nauwkeurig de volledige onderkant van de vloer. Hij let daarbij op scheuren, afgebrokkeld beton, roestplekken en andere zichtbare tekenen die wijzen op chloride-geïnitieerde roest van de betonwapening. Daarnaast worden gegevens opgenomen welke van invloed zijn op eventuele uitvoering van werkzaamheden.